Molenzorg
navigatie Zaventem, Vlaams-Brabant
Foto van <p>Stockmansmolen<br />Molen ter Beke</p>, Zaventem, Foto: Donald Vandenbulcke, Staden, 14.04.2010 | Database Belgische molens © Foto: Donald Vandenbulcke, Staden, 14.04.2010

Stockmansmolen
Molen ter Beke

Hector Hennaulaan 164
1930 Zaventem

500 meter W v.d. kerk
op de Woluwe
kadasterperceel C2

50.881111, 4.466693 (Google Maps)
Roland Debuyst
13de eeuw / voor 1410 / 19de eeuw
Middenslag watermolen
Korenmolen
In de 19de eeuw ook papiermolen
Gerenoveerd rad, te weinig schoepen
Nog aanwezig
Gerenoveerd tot restaurant
---,
Niet beschermd, wel in inventaris bouwkundig erfgoed
Geen
Maandag t.e.m. zaterdag, 11u30-22u. (als restaurant). Info: 02 725 30 03

Beschrijving / geschiedenis

De Stockmansmolen, voorheen Molen ter Beke, is gelegen in de H. Hennaulaan op de Woluwe, 400 meter ten westen van de kerk. Deze watermolen bestond al in de 13de eeuw.
Sinds de Middeleeuwen was de ‘Woluwe' een belangrijke waterloop waarlangs talrijke watermolens werden gebouwd. Op deze manier werd een eerste stap gezet naar de industrialisatie van de regio Zaventem-Vilvoorde
De Stockmansmolen, voorheen ‘Molen ter Beke', is de nog enige bewaarde watermolen van Zaventem. De geschiedenis van deze koren- en smoutmolen gaat terug tot de 13e eeuw. De molen wordt vermeld als "molendinum de Saventis" in een akte ten tijde van hertog Hendrik van Brabant uit 1249.

De benaming "Stockmansmolen" verwijst naar de molenaarsfamilie. In 1770 huurde Petrus Stockmans de molen voor het eerst. De kleindochter van Karel de Velder huwde met Jan Philippe Stockmans (°1777) en zo kwam de molen in 1842 in handen van de familie Stockmans. Deze familie bleef eigenaar tot in 1935.

De molen was zeer lang in het bezit van het geslacht van der Beke. Rond 1450 was hij in de handen van Pieter van Ginderboven ge­heten van der Beke, die een weinig hoger, stroomopwaarts de Kleine Beek, woonde in het Hof ter Eiken «dat men heet ten Ynde». In deze woning was hij de opvolger van Aard van der Eyck en alias van den Ynde, een zoon wellicht van de dikwijls genoemden Aard van den Ynde (Arnoldus de Fine, 1380). Aard van den Inde was cijnsplichtig tegenover de hertog voor een inslag en verscheidene goten nabij zijn molen gelegen. De hier bedoelde molen was de Vanderbekemolen, waarvan den Inde opgevolgd werd door jan Pael (om­trent 1410). Wat Pieter van Ginderboven betreft, deze had als voorgangster Elizabeth Smets (Fabri), welke o.m. 1 denier cijns betaald en de obstaculo ante molendinum ipsum, wat in een later schrift heet : «van eenen opstalle voer syn moelen ».

Naast Vanderbeken-molen stond het Hof ter Beke, en een ogenblik waren we geneigd in dit hof den oorsprong te zoeken van die zeer bekende familie. We hebben er eahter aan  verzaakt, omdat het ons voorkomt dat het hof zelf zijn naam ontleende aan de eigenaars.

De opvolger van Pieter was Oielis van Oinderboven, ook «geheten van der Beke». Deze stierf in 1477 en zijn dochter Ida, tevens ten behoeve van haar broers en zussen, ontving op 29 Juni 1477, de erfenis van haar ouders te leen uit handen van de leenmannen van Jan van der Meeren. Deze erfenis bestond vooreerst uit « ... thof ter beke met schueren stallen messyen ende plaetsen groet synde  omtrent een half dachm.»  - «Item... eenen bloke ende boegaert omtreint VI dach. gelegen boven tvors. hof tusschen kercof streecken ende noch een ander strate». In 't geheel 5 items. In een leenboek van 1476 wordt de herkomst van deze goederen duidelijk beschreven. Wijlen Peeter van der Beken (na hem Gielis en Jan) heet er leenplichtig te zijn «van huse ende hove dat Jans van Wine­gheem was en daerna Gielys Haten ende is ontrent 1/2 dach. groet»; - «deselve van sinen bloke dat jo. Vricnts was ontrent VI dach. groet». Dit zijn de twee delen waaruit het Hof ter Beke in de 15e eeuw vergaard werd.

Na de dood van Juffrouw lda van der Beken erfde Jan van der Beken molen en hof (28 september 1496). Mede-erf­genamen  waren jan Tennoer, uit naam van Barbara van der Heken, en meester Hendrik van der Beken. Jan vander Beken werd heer van Machelen in 1498, en raad van Brabant  tot in 1538  (Wauters). Zijn zuster Margriete, gehuwd met mees­ter Peeter van Waelhem, eveneens raad van Brabant, volgde hem op (23 augustus 1555). Op 9 november 1553 maakte Jan van der Beken aan zijn zus enige goederen  overge­legen te Zaventem «byde molen der voirs. jonckffrauwen Margriete vander Beken ». Margriete  stierf kinderloos en de mol en ging over naar de aanverwante familie de Oottignies die hem tot het einde der 16e eeuw in eigendom hield (1596).

VoJgens een tweede obituarium uit het begin van de16e eeuw, was de molen samen met de andere goederen belast met een jaargetijde ten bate van Peeter van der  Beken. Hiervoor werd betaald aan de  parochianen of pastoor twee veertlen rogge, aan de koster één veertel, alsook aan elk van de kape­lanen van Sint-Merten, van 0. L. Vrouw en aan «den Capel­laen van der Beeckt  ».

Op Sint-Alexisdag werd het jaargetijde gelezen van meester Aard van der Beken.

In 1596 verkocht jonker Lancelot van Oottignies het Hof ter Beke, en waarschijnlijk ook de molen, aan  Hendrik van den Velde en zijn neef Frans van Bemele, «beyde cooplieden woonende binnen de stadt van Bruessele». Waaruit de handel van deze heren bestond leren ons de kerkrekeningen van Zaventem  (periode 1594-1614). We lezen er: «Betaelt (aan hoogervernoemden) 16 Rinsg. 15 st. voer geleverde schalien op diversche tyden tot reparatie vande kercke ».

Ziehier de beschrijving van het toenrnalig hof: «Een steynen huys met tichelen, metten byvanck groot omtrent drye daoh want  meestendeel in syne mueren gelegen met eender porten ende eenen steynen Torren, gemeynlyck geheeten thoff ter beken» (1596). Volgens een manuaal van 1607 betaalden van den Velde en van Bemel jaarlijks 1 braspenning aan de kerk; daarenboven 2 1/2  stuivers voor het  jaargetijde van Aard van der Beken en 5 zisteren rogge, met nog 11 stuivers aan de H. Geest. Op 11 maart 1634 lieten de erfgenamen van den Velde het hof over aan hun neef jan Smeth, zoon van Julia van den Velde. Weer volgt een aanlokkende beschrijving  «een schoon steynen huys met  een torreken met keucken, kelder, kelder­camere, bavencamere, solder ende Vleuge met syne stallinge met den boomgaert groot I daghwant zesse roeden». In 1651 behoorde dit hof aan Anna van Houtem, begijn op het Begijn­hof van Brussel, die het verhuurde aan Jan van Houtem. Deze was een slechte betaler en werd bij vonnis van meier en sche­ penen uit zijn woonst gezet.

De molen intussen was in de handen geraakt van Antoon Reusens, die ook de naburige Kleinen Molen bezat. Reusens had dus twee molens, die onderscheidelijk den «Neermolen» en den «bovensten Coren ende Terwe molen» genoemd werden (1640). Kristiaan Reusens, zijn oudste zoon, erfde dezen laatste. Hij was belast met een kapitale rente van 150 guldens; daarenboven nog met een zister rogge «aen die van Melsbroeck ende lmelgem», alsook nog met enige pen­ningen Leuvens. Verminderd met die lasten werd de molen nog geschat op een waarde van 4.045 guldens 5 stuivers.

In 1640 stelde Kristiaan Reusens de molen te pand voor een jaarlijkse rente van 66 Rijnse guldens 13 st. 1 oort ten voordele van Herman van Melder, koopman te Brussel. Deze rente werd op 9 april 1672 door Jan-Herman van Melder verkocht aan Lonys van Nevele en Johanna van Cortenberg. Na de dood van Kritiaan Reusens in 1671, werd de molen door zijn drie kinderen buiten loting en in onverdeeldheid gehouden. Alras evenwel verkocht elk zijn deel. In 1672 stond Jacques Clément, echtgenoot van Florentia Reusens, zijn aandeel af aan Jonker Antoon du Bois, "commisaris ordi­nans vanden volcke van oorloge van syne Con. Mat.». Clara van Gallebaer, weduwe van Hendrik Reusens (30 oktober 1674) en Frans Reusens (14 januari 1675) volgden dit voorbeeld na.

Vanaf dat ogenblik, tot op het begin van de 19de eeuw, bleef de molen in handen van de aanzienlijjke familie du Bois. Bij de telling van 1686 staat hij getaxeerd op een belastbaar inkomen van 103 guldens en was, samen met de Rattemolen, de tweede in de reeks volgens belangrijkheid. Ook werden hof en molen weer verenigd.

Bij De Ceuster lezen we deze merkwaardige bijzonder­heid: «De laatste afstammeling dier familie, priester  Vincentius Dubois, richtte in het huis een kapel in met houten be­schotten omzet en deed een kruis op het dak plaatsen. Kapel­inrichting en kruis zijn nu verdwenen.  »

Ondertussen had zich evenwel een splitsing voltrokken en onderscheiden we een buitengoed met trapgevels dat heden deel uitmaakt van Zaventem's merkwaardige gebouwen, alsook een banmolen, werd in 1741 verhuurd aan Jan Speltiens. Deze be­schikte over 15 bunder land en 3 dagwand weide. Hij had 5 paarden, 3 koeien en een rund. In 1762 heette de huurder Peeter Stockmans. Deze bewerkte ongeveer 6 bunderen land. Het speelhuis van de heer du Bois werd toenmaals geschat op een belastbaar inkomen van 20 guldens, evenveel als het Hof ter Eiken, en de helft van het Hof ter Meeren (40 gul­dens). De heer «Canoninck Du Bois» werd in 1741 belast wegens dit speelhuis, alsook over 2 dagwand 66 roeden dam­men, en een weide van 2 dagwand.

In 1786 werd de molen verhuurd aan Jan-Frans van Elewyck. De volgende huurders, volgens De Ceuster waren Filip De Velder (1795) en Filip Stockmans (1804). In 1807 werd hij verkocht aan Karel De Velder en in 1843 werd hij overgeërfd door Jan-Jaak Stockmans.

Het buitengoed, volgens Wauters, werd eigendom van de graven van der Stegen, en het landbouwbedrijf verbrok­kelde.

Met het aanpalende huis met trapgevel behoorde hij dan toe aan de familie van den Bossche. Dit huis staat aan de samenvloeiing van de Woluwe en de Kleinbeek. De laatste afstammeling van de familie liet in het gebouw een kapel oprichten en plaatste een kruis op het dak. Kruis en kapel zijn heden verdwenen.

In 1807 werd de molen verkocht aan Karel De Velder. Toen de Hollandse troepen tijdens de revolutie in 1830 gelegerd waren in de weiden langsheen de ‘Woluwe' tussen Zaventem en Sint-Stevens-Woluwe, hield de molenaar bij de watermolen het water op zodat de weiden onder water kwamen te staan. De Hollanders moesten zich daardoor terugtrekken.

Eigenaars na 1830:
- voor 1834, eigenaar: De Volder Carolus, te Zaventem
- 11.04.1842, erfenis: Stockmans-Coosemans Jan Jacobus, molenaar te Zaventem
- 16.03.1872, verkoop: a) Stockmans Pierre, papierfabrikant te Zaventem, b) Stockmans François, molenaar te Zaventem en c) Stockmans Marie Cathérine Antoinette, zonder beroep te Zaventem (notaris Maes)
- 10.04.1896, verkoop a) Stockmans Petrus Joannes, papierfabrikant te Zaventem, b) Stockmans Joannes Franciscus, papierfabrikant te Zaventem en c) Stockmans-Coosemans Jacobus, de weduwe (voor vruchtgebruik), eigenares te Zaventem (notaris Maes)
- 18.05.1877, verkoop: a) Stockmans Petrus Joannes (voor naakte eigendom), molenaar en fabrikant te Zaventem en b) Stockmans-Coormeans Jacobus, de weduwe (notaris Maes)
- 28.05.1886, verkoop: Stockmans Josephus (gehuwd met Blavier op 26.06.1886), molenaar te Zaventem (notaris De Roeck)
- 24.03.1902, erfenis: de weduwe (overlijden van Jacobus Stockmans)
- 20.02.1934, erfenis: a) Stockmans-Vanderzeypen Alfons, nijveraar te Zaventem en b) Locus-Stockmans Ferdinand, de weduwe, nijveraarster te Zaventem (overlijden van de weduwe Blavier van Josephus Stockmans)
- 13.09.1035, deling: Locus-Stockmans Ferdinand, de weduwe, zonder beroep te Zaventem (notaris Van H auw)
- na 1943, mutatie: a) Leven-Locus Henri Joseph Raoul, de weduwe, zonder beroep te Sint-Stevens-Woluwe en b) De Coninck-Locus Raoul Georges Albert Gaston
- 29.05.1978, verkoop: Coppens-Laporte Alfons Jozef, bediende te Zaventem (notaris Roosens)
- 1991, verkoop.
- 2009, verkoop: Tony Biesemans
- 2011, verkoop: Patrick Bonne & Sonja Hoylaerts
- 2015, verkoop: Roland Debuyst

In de 19de eeuw was de molen ook ingericht als papiermolen. Sinds 1883 blijft enkel nog de graanmolen over.

Edouard Vanautgaerden (°Bierbeek 1904 - +Dinant 1969), gehuwd met Marie Nackaerts (1905-1995) en zoon van Petrus Désiré, molenaar te Bierbeek, werd in 1935 zelfstandig molenaar op de Stockmansmolen, met specialisatie in maïsena-bloem, maar verhuisde reeds  in 1938 naar de watermolen van Bierges in Waals-Brabant (zie aldaar).

De molen bleef in werking tot in het midden van de 20ste eeuw. Daarna verviel de molen in een erbarmelijke toestand. Alfons Coppens kocht de molen in 1978, en liet hem in de jaren 1980 renoveren en inrichten als restaurant. De typische lokale zandsteen waarmee de molen was gebouwd, bleef bewaard. Thans zijn het molengebouw en het metalen middenslagrad gerenoveerd. Het werd in twee jaar tijd gemaakt door het Giso van Machelen, een technische school, maar bevat echter te weinig schoepen. Na de restauratie wijzigde de bestemming naar klasserestaurant. Tony Biesemans werd eigenaar in 2009, Patrick Bonne & Sonja Hoylaerts in 2011, Roland Debuyst nam de molen over  in 2015 en opende er het hamburgerrestaurant "Be Burger".

De molen is niet meer in werking. Ondanks deze functiewijziging, is het gebouw met zijn gerenoveerd rad nog goed herkenbaar als watermolen en verdient hij, omwille van zijn rijke geschiedenis en als laatste exemplaar van de vroegere talrijke Zaventemse watermolens, een wettelijke bescherming als monument.

Lieven DENEWET, Frans MAES & Herman HOLEMANS

Aanvullende informatie

Frans Maes, "De watermolens van Zaventem", in: Eigen Schoon en de Brabander, XXV, 1942, p. 7-19, 45-51 en 77-84.

Vanderbeken-molen

Dit is de molen van het geslacht van der Beke. Omtrent 1450 was hij in de handen van Pieter van Ginderboven ge­heten van der Beke, die een weinig hooger, stroomopwaarts de Kleine Beek, woonde in het Hof ter Eiken «dat men heet ten Ynde». In deze woonst was hij de opvolger van Aard van der Eyck en alias van den Ynde, een zoon wellicht van de dikwijls genoemden Aard van den Ynde (Arnoldus de Fine, 1380). Aard van den Inde was cijnsplichtig jegens den herlog voor een inslag en verscheidene goten nabij zijn molen gelegen. De hier bedoelde molen zal wel Vanderbekenmolen zijn, waar van den Inde opgevolgd werd door  jan Pael (om­trent 1410). Wat Pieter van Ginderboven betreft, deze had als voorgangster Elizabeth Smets (Fabri), welke o.m. 1 denier cijns betaald en de obstaculo ante molendinum ipsum, wat in een later schrift heet: «van eenen opstalle voer syn moelen ».

Naast Vanderbekenmolen stond, en staat heden nog, het Hof ter Beke, en een oogenblik waren we geneigd in dit hof den oorsprong te zoeken van die zeer bekende familie. We hebben er eahter aan  verzaakt, omdat het ons voorkomt dat het hof zelf zijn naam ontleende aan de eigenaars.

De opvolger van Pieter was Oielis van Oinderboven, ook «geheten van der Beke». Deze stierf in 1477 en zijn dochter Ida, tevens tot behoef van haar broeders en zusters, ontving op 29 Juni 1477, de erfenis van haar ouders te leen uit handen der leenmannen van Jan van der Meeren. Deze erfenis bestond vooreerst  uit «... thof ter beke met schueren stallen messyen ende plaetsen groet synde omtrent een half dachm.»  - «Item... eenen bloke ende boegaert omtreint VI dach. gelegen boven tvors. hof tusschen kercof streecken ende noch een ander strate». In 't geheel 5 items. In een leenboek van 1476 wordt de herkomst van deze goederen duidelijk beschreven. Wijlen Peeter van der Beken (na hem Gielis en Jan) heet er leenplichtig te zijn «van huse ende hove dat Jans van Wine­gheem was en daerna  Gielys Haten ende is ontrent 1/2 dach. groet»; - «deselve van sinen bloke dat jo. Vrients was ontrent VI dach. groet». Dit zijn de twee deelen waaruit het Hof ter Bekc in de 15e eeuw vergaard  werd.

Na de dood van Juffrouw lda van der Beken erfde Jan van der Beken molen en hof (28 september 1496). Mede-erf­genamen waren jan Tennoer, uit naam van Barbara van der Heken, en meester Hendrik van der Beken. Jan vander Beken werd heer van Machelen in 1498, en raad van Brabant  tot in 1538  (Wauters). Zijn zuster Margriete, gehuwd met mees­ter Peeter van Waelhem, eveneens raad van Brabant, volgde hem op (23 augustus 1555). Op 9 november 1553 maakte jan van der Beken aan zijn zuster eenige goederen  overge­legen te  Zaventem «byde molen der voirs. jonckffrauwen Margriete vander Beken». Margriete  stierf  kinderloos en de mol en ging  over naar de aanverwante familie de Oottignies die hem tot het einde der 16e eeuw in eigendom hield (I596).

VoJgens een tweede obituarium uit het begin der 16e eeuw, was de molen samen met de andere goederen, belast met een jaargetijde ten bate van Peeter van der  Beken. Hiervoor werd betaald aan den parochianen of pastoor twee veertlen rogge, aan de koster één veertel, alsook aan elk der kape­lanen van Sint-Merten, van 0. L. Vrouw en aan «den Capel­laen van der Beeckt  ».

Op Sint-Alexisdag werd het jaargetijde gelezen van meester Aard van der Beken.

In 1596 verkocht jonker Lancelot van Oottignies het Hof ter Beke, en waarschijnlijk ook de molen, aan  Hendrik van den Velde en zijn neef Frans van Bemele, «beyde cooplieden woonende binnen de stadt van Bruessele». Waaruit de handel van deze heeren bestond leren ons de kerkrekeningen van Zaventem  (periode 1594-1614); we lezen er: «Betaelt (aan hoogervernoemden) 16 Rinsg. 15 st. voer geleverde schalien op tliversche tyden tot reparatie vande kercke ».

Ziehier de beschrijving van het toenrnalig hof: «Een steynen huys met tichelen, metten byvanck groot omtrent drye daoh want  meestendeel in syne mueren gelegen met eender porten ende eenen steynen Torren, gemeynlyck geheeten thoff ter beken» (1596). Volgens een manuaal van 1607 betaalden van den Velde en van Bemel jaarlijks 1 braspenning aan de kerk; daarenboven 2 1/2 stuivers voor het  jaargetijde van Aard van der Beken en 5 zisteren rogge, met nog 11 stuivers aan de H. Geest. Op 11 maart 1634 lieten de erfgenamen van den Velde het hof over aan hun neef jan Smeth, zoon van Julia van den Velde. Weer volgt een aanlokkende beschrijving  «een schoon steynen huys met  een torreken met keucken, kelder, kelder­camere, bavencamere, solder ende Vleuge met syne stallinge met den boomgaert groot I daghwant zesse roeden». In 1651 behoorde dit hof aan Anna van Houtem, begijn op het Begijn­hof van Brussel, die het verhuurde aan Jan van Houtem. Deze was een slechte betaler en werd bij vonnis van meier en sche­penen uit zijn woonst gezet.

De molen intussen was in de handen geraakt van Antoon Reusens, welke ook de naburige Kleinen Molen bezat. Reusens had dus twee molens, die onderscheidelijk den «Neermolen» en den «bovensten Coren ende Terwe molen» genoemd werden (1640). Kristiaan Reusens, zijn oudste zoon, erfde dezen laatste. Hij was belast met een kapitale rente van 150 guldens; daarenboven nog met een zister rogge «aen die van Melsbroeck ende lmelgem», alsook nog met eenige pen­ningen Leuvensch. Verminderd met die lasten werd de molen nog geschat op een waarde van 4.045 guldens 5 stuivers.

In 1640 stelde Kristiaan Reusens de molen te pand voor een jaarlijkse rente van 66 Rijnse guldens 13 st. 1 oort ten voordele van Herman van Melder, koopman te Brussel. Deze rente werd op 9 april 1672 door Jan-Herman van Melder verkocht aan Lonys van Nevele en Johanna van Cortenberg. Na de dood van Kritiaan Reusens, in 1671, werd de molen door zijn drie kinderen buiten loting en in onverdeeldheid gehouden. Alras evenwel verkocht elk zijn deel. In 1672 stond Jacques Clément, echtgenoot van Florentia Reusens, zijn aandeel af aan Jonker Antoon du Bois, "commisaris ordi­nans vanden volcke van oorloge van syne Con. Mat.». Clara van Gallebaer, weduwe van Hendrik Reusens (30 oktober 1674) en Frans Reusens (14 januari 1675) volgden dit voorbeeld na.

Vanaf dat ogenblik, tot op het begin der 19e eeuw, bleef de molen in handen van de aanzienlijjke familie du Bois. Bij de telling van 1686 staat hij getaxeerd op een belastbaar inkomen van 103 guldens en was, samen met de Rattemolen, de tweede in de reeks volgens belangrijkheid. Ook werden hof en molen weer verenigd.

Bij De Ceuster lezen we deze merkwaardige bijzonder­heid: «De laatste afstammeling dier familie, priester  Vincentius Dubois, richtte in het huis een kapel in met houten be­schotten omzet en deed een kruis op het dak plaatsen. Kapel­inrichting en kruis zijn nu verdwenen.  »

Ondertussen had zich evenwel  een splitsing voltrokken en onderscheiden we een buitengoed met trapgevels dat heden deel uitmaakt van Zaventem's merkwaardige gebouwen, alsook een banmolen, werd in 1741 verhuurd aan Jan Speltiens. Deze be­schikte over 15 bunder land en 3 dagwand  weide; hij had 5 paarden, 3 koeien en een rund. In 1762 heette de huurder Peeter Stockmans. Deze bewerkte ongeveer 6 bunderen land. Het speelhuis van den heer du Bois werd toenmaals geschat op een belastbaar inkomen van 20 guldens, evenveel als het Hof ter Eiken, en de helft van het Hof ter Meeren (40 gul­dens). De heer «Canoninck Du Bois» werd in 1741 belast wegens dit speelhuis, alsook over 2 dagwand 66 roeden dam­men, en een weide van 2 dagwand.

In 1786 werd de molen verhuurd aan Jan-Frans van Elewyck. De volgende huurlingen, volgens De Ceuster waren Filip De Velder (1795) en Filip Stockmans (1804). In 1807 werd hij verkocht aan Karel De Velder en in 1843 werd hij overgeërfd door Jan-Jaak Stockmans.

Het buitengoed, volgens Wauters, werd eigendom van de graven van der Stegen, en het  landbouwbedrijf verbrok­kelde.

-------------------------

Chambertin, "A table. Un repars au bord de la Woluwe tourne à nouveau le beau moulin", Le Soir, 25.02.1995.
Il y a bien longtemps que se construisit dans la commune de Zaventem un moulin à eau. Le plus connu des meuniers, Jan Philippe Stockmans, né en 1777, passera à la postérité en lui laissant son nom. De nos jours, Zaventem ne compte plus qu'un seul moulin, connu sous le nom de Stockmansmolen. Il a failli rendre l'âme il y a quelques années. Un propriétaire lui a redonné vie, aménageant un double établissement, taverne et restaurant, auquel on accède en franchissant en voiture une passerelle de bois. Mauvais gestionnaire, il a dû mettre la clé sous le paillasson.
Un repreneur, homme de métier, assure la relève en 1991. Avec bonheur et un bon chef. Gardant le principe d'une taverne à cuisine simple (cabillaud florentine, filet américain) et prix modérés au rez-de-chaussée, d'une table de qualité dans la salle d'étage: cadre élégant, aux murs de briques et plafond en miroir fumé, en contraste heureux avec le vieux moulin. Ce qui n'aurait pu être qu'une auberge sans âme draine depuis la reprise une importante clientèle d'affaires: les centaines d'industries à la ronde n'ont guère de bons établissements à se mettre sous la dent. Pour se mettre à l'aise, un personnel stylé, un patron qui ne laisse rien au hasard en salle ou en cuisine, une carte pas trop longue, bien équilibrée, qui peut donner le tournis, comme les prix. La gastronomie et ses beaux produits veulent méconnaître la crise, et les hommes d'affaires ne semblent pas handicapés par la déductibilité de frais généraux limitée à cinquante pour cent.
Prévenus du côté du portefeuille, choisissez une bonne occasion pour faire honneur à la terrine de truite saumonée (725 F), relevée, juteuse, au poisson «mouillé» avec bonheur du gras de l'huile et de l'acidité d'une vinaigrette enrichie de dés de tomate et parfumée à l'aneth. Autre entrée méritant l'attention des papilles, la tourelle de carapaces de langoustines (925 F) aux rondelles de courgettes chaudes couvrant une purée de pommes de terres farcies de langoustines, la tourelle s'offrant avec un succulent coulis du crustacé épicé de mille délices. On a envie de lécher l'assiette: il n'existe pas de meilleur compliment. On revient un peu sur terre avec la nage de saint-jacques (1.150 F) aux poireaux et oignons, en sauce acidulée au champagne où mes réserves viennent d'une certaine fadeur. Le veau de qualité est rare chez nous, profitez, en cette période, d'un filet considérablement enrichi d'une sauce périgourdine, aux pépites de truffe, chicons poêlés avec art, et dont la fine amertume trouve à s'exprimer grâce à la sauce au foie gras. Terminez par la tarte aux poires à la crème d'amandes, récital gourmand qui méritait d'être magnifiée d'un verre de vin liquoreux. Du côté de la treille, la carte est vaste avec des vins chics et chers comme on s'y attend et d'autres nettement plus abordables, comme on est également en droit de s'y attendre dans ce moulin décoré en prime, depuis peu, d'une étoile au Michelin. Qu'elle ne fasse surtout pas tourner la tête au patron ou au chef.
Stockmansmolen, 164 H. Henneaulaan, 1930 Zaventem. Tél. 02-725.34.34. Fermé samedi et dimanche.

Chambertin, "Le molendinum de Saventis", Le Soir, 25.04.1989.
C'était  il y a bien longtemps, au XIIe siècle, que se construisit, dans la commune de Zaventem, un moulin à eau. On parle du Molendinum de Saventis dans un texte de 1249. Ce ne sont pas les meuniers qui ont manqué dans cette commune. L'un des plus connus, Jan Philippe Stockmans, né en 1777, passera à la postérité, laissant son nom au moulin. Les siècles défilent. Zaventem offre son nom à notre aréoport. Le moulin des Stockmans est le seul qui subsiste à Zaventem. Il est connu sous le nom de Stockmansmolen.
Devenu inutile, il a failli rendre l'âme il y a quelques années. On l'a heureusement sauvé. J'ignore qui a lui a redonné son lustre, de même que j'ignore qui est l'astucieux propriétaire qui a profité de ce cadre merveilleux pour aménager à côté de lui un établissement plein de vie. Les voitures enjambent une passerelle en bois pour traverser le ruisseau et s'y garer. Le bâtiment est devenu un lieu de rendez-vous des habitants de la commune. On y a construit un ensemble comprenant café au rez-de-chaussée, restaurant à l'étage. De l'extérieur, on ne se rend pas trop compte du modernisme de l'établissement, et c'est très bien ainsi. Je ne me suis pas attardé dans la vivante taverne, où régnait l'autre vendredi soir, une très gaie ambiance. Mes pas m'ont guidé vers le restaurant de l'étage, ouvert depuis peu de temps.
Le propriétaire ou gérant des lieux a voulu donner du lustre à sa salle, tout en préservant les murs de briques et le parquet. Le Stockmansmolen est un endroit qui a de la gueule. Ce qui n'aurait pu être qu'une auberge sans âme a trouvé, par d'étranges et heureux concours de circonstances, en Laurent Debenest, un jeune chef bordelais, qui s'en donne à coeur joie. Vingt-six ans, des idées personnelles sur la cuisine, grâce à une filière qui l'a vu se faire la main chez Troisgros, Garcia, Guérard et, en dernier lieu, chez Jean-Marie Amat, le plus inspiré des cuisiniers girondins qui achève, après des années de transactions financières, la construction d'un superbe complexe hôtelier en son Saint-James, à Bouliac, qui surplombe merveilleusement la Garonne. Revenons à nos eaux belges, à la carte courte et néanmoins évocatrice de la maison.
Comme me l'avait signalé le précieux et fiable indicateur qui m'avait tuyauté sur la maison, la carte est suffisamment évocatrice pour mettre l'eau à la bouche. Nous n'avons pas longtemps résisté à choisir car les plats marqués d'un astérisque offrent l'avantage de pouvoir être partagés par deux personnes. Une précision qui a facilité nos choix. J'ai pu ainsi partager avec mon convive une soupe de coquillages à la fleur de thym (390 F), riche de moules, Saint-Jacques et huîtres, génereusement crémeuse qui m'a d'aileurs fait craindre le pire du côté de la générosité «saucière».
On est bien vite revenu sur terre, à de plus sages mesures, sans quitter pour autant délaisser la personnalité du chef, avec la salade de rouget aux aubergines confites (620 F) qui conféraient au plat une saveur à la fois suave, confite et grillée, sur un poisson cuit à la perfection. Je ne me montrerai pas économe de compliments pour la fricassée de grenouilles et langoustines (775 F) au coulis d'herbes, encore qu'il existait, dans l'assiette, une nette divergence entre la saveur spontanée de langoustines fraîches, à peine saisies et l'approche plus sèche de «beignets» de cuisses de grenouilles. A nouveau partagé en deux, le filet de turbot (1.100 F) à l'étouffée et sa très généreuse marinière de légumes démontre que le cuisinier domine ses cuissons et respecte ses produits dès lors qu'ils sont de première qualité. Ce repas maritime nous a fait négliger des produits de la terre, comme le coucou de Malines ou la selle d'agneau de Pauillac. Ne ratez pas, à l'heure des douceurs sucrées qui se doivent de conclure un repas digne de ce nom, le feuilleté aux pommes et sucre glace qui a nom officiel de tourtière landaise (250 F), arrosé d'une exquise crème anglaise ou le riche gratin de fruits frais au sabayon de citron vert. La nostalgie n'est plus ce qu'elle était au temps où existaient encore les saisons. Je ne peux tout de même ne pas m'étonner de dénicher sur une assiette d'avril, fraises, framboises, fraises des bois et autres fruits plus courants tels orange et pamplemousse en quartier.
Service assuré professionnellement par un personnel jeune. Le cellier est sous la responsabilité d'un sommelier de la Sopexa. Bien que nous ayons célébré notre repas au blanc, honoré l'Alsace d'une demi-bouteille du Tokay de Colette Faller, puis la Bourgogne chalonnaise grâce au Rully Clos Saint-Jacques de Bouton (1.250 F), je vous recommande, toutes affaires cessantes, le Chasse-Spleen 1985 à 975 F. J'ai contrôlé pour être sûr de mon fait. A ce prix-là, ce superbe Moulis est un véritable cadeau. Qu'on ne l'augmente surtout pas car l'eau du moulin en piquerait une jaunisse. N'hésitez pas de signaler au signataire de cet article si ce vin changeait de prix avant les feux de la Saint-Jean. Menu dégustation à 1.950 F.
Stockmansmolen, 164 Henneaulaan, 164 - Zaventem (02-725.34.34.). Fermé samedi et ddimanche.

 

E. Charels & J. Lauwers, "Zaventem: zijn watermolens, zijn Sint-Martinus, zijn luchthaven", Tielt, 1979;
J. De Ceuster, "Saventhem", in: De Brabantsche Folklore, nr. 47-48, 1929;
F. Maes, "De watermolens van Zaventem", in: Eigen Schoon en de Brabander, XXV, 1942, p. 7-19, 45-51 en 77-84;
Herman Holemans, "Kadastergegevens: 1835-1985. Brabantse wind- en watermolens. Deel 3: arrondissement Halle-Vilvoorde (M-Z)", Kinrooi, Studiekring Ons Molenheem", 1992;
M.A. Duwaerts e.a., "De molens in Brabant", Brussel, Dienst voor Geschiedkundige en Folkloristische Opzoekingen van de Provincie Brabant, 1961;
Jos De Gelas, "Inventaris van de Brabantse papiermolens", in: Tijdschrift industrieel erfgoed, Voortzetting van: Driemaandelijks tijdschrift van de Vlaamse vereniging voor industriele archeologie, Gent, Vlaamse vereniging voor industriële archeologie, nr. 7, 1987, p. 15-25;
Henri Vannoppen, "De geschiedenis van Zaventem, de Industriegemeente van Middenbrabant", Zaventem, Gemeentelijke Culturele Raad, 1981, p. 337 en vervolgens passim.
"Stockmansmolen", zaventem.be (2016).

Mededeling Wim van der Elst, Laken, 09.11.2013.

Persberichten
Chambertin, "A table. Un repars au bord de la Woluwe tourne à nouveau le beau moulin", Le Soir, 25.02.1995.
Chambertin, "Le molendinum de Saventis", Le Soir, 25.04.1989.
Kathleen Gijsels, "Wateroverlast na hevig onweer", Het Nieuwsblad, 23.08.2011.
Kathleen Gijsels, "Opening met nieuw concept op 1 september. Nieuwe adem voor Stockmansmolen", Het Nieuwsblad, 31.08.2011.
Kathleen Gijsels, "Belgische kaart met streekproducten. Stockmansmolen is 'betere brasserie'", Het Nieuwsblad, 06.09.2011.
RVH, "Stockmansmolen: sfeervolle luxe-brasserie", 6minutes.be (07.11.2011).
RVH, "Restaurant Stockmansmolen", in 6minutes.be, 02.06.2012.
Robby Dierickx, "Roland Debuyst blaast gebouw Stockmansmolen nieuw leven in. Topchef opent hamburgertent", Het Laatste Nieuws, 21.10.2015.

Overige foto's

transparant