Molenzorg
navigatie Oostkerke (Damme), West-Vlaanderen
Foto van Dorpsmolen, Oostkerke (Damme), Foto: Donald Vandenbulcke, Staden | Database Belgische molens © Foto: Donald Vandenbulcke, Staden

Dorpsmolen
Eienbroekstraat 3
8340 Oostkerke (Damme)
400 m NW v.d. kerk
kadasterperceel D173
51.279114, 3.291099 (Google Maps)
Clement De Meersman & Anne Bruynseels, Brugge
voor 1336 / 1643 / 1875
Stenen grondzeiler
Korenmolen
Smalle witte kuip
Gelaste ijzeren roeden, ca. 21 meter
Twee maalstoelen
Maalvaardig
M: monument,
29.05.1964
Geen
Enkel op afspraak
01679 (allemolens.nl)

Beschrijving / geschiedenis

De Dorpsmolen van Oostkerke werd voor het eerst vermeld in 1336 en 1459 en was eigendom van de heren van Oostkerke. Daarom heette de molen in 1481 "myns heeren van sint Joris muelne". (Jan de Baenst was immers Heer van Oostkerke en Sint-Joris-ten-Distel). Pieter Pourbus tekende de staakmolen op zijn kaart van het Brugse Vrije in 1571.

Tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648) werd hij vernield. Tegen het einde van de oorlog werd de houten staakmolen herbouwd (in 1643 om precies te zijn).

Rond 1700 was Joseph De Smidt er molenaar. Haar echtgenote Maria Van der Meersch overleed te Oostkerke op 21 juni 1709  Zij waren gehuwd te Sijsele op 10 april 1694. Maria was toen weduwe van Lucas Braedt, die te Sijsele overleed op 7 februari 1694. Uit haar eerste huwelijk liet zij twee dochters na: Jacoba, 22 jaar en Marie Anna Braadt, 17 jaar. Uit het tweede huwelijk had zij nog vier dochters: Helena 9 jaar, Josyne 7 jaar, Joanna 4 jaar en Petronelle De Smidt 15 maanden.

Ten voordele van deze zes minderjarige kinderen werd een staat van goed opgemaakt, waarin geheel de inboedel van het huisgezin opgeschreven werd, wat ons toelaat het huisgerief te kennen van een welstellende inwoner uit de Polderstreek rond 1700. De molenaar immers was deken van de St-Kwintensgilde te Oostkerke. Noch hij, noch zijn vrouw konden schrijven.

De windmolen met het erbij behorende woonhuis en de stal, was gebouwd op twee lijnen acht roeden cijnsgrond, die behoorde aan de erfgenamen van wijlen Jonkheer François Gonzalès de Saldaigne.

In de keuken had men rond het haardvuur twee hengsels, een brander, een rooster, een hangijzer, twee tangen, een blaaspijp, een koperen pan, een kapmes, een bijl en twee vleesvorken. Verder bevatte de keuken zelf nog elf stoelen, twee kleine tafels, twee kasten, een bed met hoofdkussen, deken en slaaplakens, vier schilderijtjes, 31 stuks gleiers, twee gleierse kannen, een strijkijzer, een trogschreper, een schup en een 'claustock' of springstok om over de grachten te springen. Het tinwerk bestond uit een pint. een olielamp, een zoutvat. en twaalf tinnen lepels in een lepelbord.

In de kamer: een ligbed, een kastje, een wieg, een deel van de slaping voor de kinders, een lijnwaadmand, twee tafeltjes, drie biezen stoelen, 3 houten zetels, een windschut. enkele schilderijtjes, een zijden zeef, een reiszak, twee gordijnen en een bedgordijn, een 'fusicque' of geweer.
In de gang: een boterkeern, een koelvat, een stande en een melkzeef, een keteltje, twee koperen emmers, een jok om emmers te dragen, een houten emmer, een lantaarn, tien stuks aardewerk en een ander deel van de slaping der kinders.
In de kelder: een grote kuip, twee kleine kuipjes met wat melk, zeven ledige tonnen, drie staantjes om tonnen op te leggen, en vier aarden potten.
Op de zolder: drie manden, een wafelijzer, een korenvat, een korenwan, een vleesstande, tien ledige zakken, een “cafoir” of kleine stoof, en een graanzeef en een klein kistje met tarwe.
In de stal: een varken, een zwarte melkkoe, vijf koppels hennen, wat brandhout, het hoveniersalaam, twintig pond of tien kilo varkensvlees en een “palinckschaere” of puikel.

Daarenboven waren twee koperen ketels en een koperen emmer voor herstelling naar Brugge gezonden.

Verder bevonden zich nog in het woonhuis: een bed met hoofdkussen en groene deken, waarschijnlijk in de kamer, twintig pond of tien kilo tinwerk, een koperen zeef, zes paar slaaplakens, een witte luierdoek, een tafelkleed en twaalf handdoeken.

De inventaris geeft ook een opsomming van de klederen van de vrouw en van de man:
De vrouw bezat een wollen bovenkleed met rok, een wollen rok, een wollen korset, een sluier, een blauwe voorschoot, vijftien halsdoeken, dertien mutsen, veertien stropmutsen, acht neusdoeken, een “creppe” voorschoot en zeven hemden.
De man bezat aan klederen: een witte ondervest in damast, een laken vest, een zwarte vest met ondervest uit serge, twee mantels, veertien hemden, negen halsdoeken , een voorschoot in zakgoed (een balen schorte), een hoed, een pruik, en twee paar kousen.

De dag van de schatting van het goed, op 16 juli 1709, was hij gekleed met een slechte vest, een gele ondervest, een broek, kousen en muts. Daar er geen weide was bij het molenhuis, werd de melkkoe van 1 mei tot 31 oktober gestoken in de bilk van een gebuur, waarvoor jaarlijks een zekere vergoeding betaald werd.

Volgens Vander Maelen heette de Dorpsmolen in 1846 "Carline Molen". Die naam was ontleend aan de toenmalige molenarin. In de nacht van 26 op 27 januari 1875 sloeg de bliksem in. In minder dan twee uren tijd was de molen geheel afgebrand.

Onmiddelijk daarna werd de huidige stenen grondzeiler gebouwd op de terp waar de vorige molen stond. Eén molenijzer is gemerkt "ISb" en "1643" en in de molenkap stond destijds het jaartal 1874.

Molenaar Eduard Van Nieuwenhuyze-Quataert plaatste in 1903 een stoommachine. Hij maalde zowel met de wind als met stoom. De nieuwe molenaar Juliaan Thooft-Longueville verwijderde deze stoommachine van zodra hij de molen in 1907 gekocht had. Hij legde de molen in 1924 stil, nadat zijn negenjarig zoontje René gegrepen werd door één van de draaiende wieken. Een (nu verdwenen) arduinen gedenksteen met opschrift "+R.T. (René t'Hooft) 1924" herinnerde aan deze droevige gebeurtenis. Na deze gebeurtenis wilde vader t'Hooft niet meer met de windmolen draaien. Geleidelijk kwam de molen in verval.

In 1960 werd er in het dorp een molencomité opgericht. Het comité zamelde in 1961 geld in waarmee in 1962 de meest dringende herstellingen werden uitgevoerd. Het molencomité werkte onder erevoorzitterschap van barones Jo van der Elst. Voorzitter was Georges Traen. In dat comité zetelden: Victor Petitat, Robert Huys, René De Keyser, Charles Coquyt, Maurice Broucke, Reginald Dautricourt, Benedict Lantsoght, Yves Parmentier, Albert Traen en Maurice Van Wassenhove. Kunstschilder Paul Klein maakte van de molen een gravure die verkocht werd ten voordele van de restauratie.  Het comité zorgde er mede voor dat het gebouw in 1964 werd beschermd als monument.

In 1970-73 liet de nieuwe eigenaar (Frank De Craeke - Jacqueline De Reyghere, die de molen in 1969 kochten) hem volledig restaureren, naar een ontwerp van architect Paul Goethals uit Brugge (1933-2011). De molenmakers Herman en Guido Peel uit Gistel herstelden de romp en de kap en plaatsten een nieuw gelast gevlucht.
In 1992 werd de molen weer maalvaardig gemaakt door molenbouwer Roland Wieme uit Deinze, waarbij een nieuwe molenas werd geplaatst.
In 2004 werden nieuwe onderhoudswerken uitgevoerd en werd ook het vroegere maalderijgebouw naast de molen gerenoveerd.
De molen werd in 2021 uit de hand verkocht aan een particulier uit Oostkerke (Damme). Als molenliefhebber volgt hij in 2021-2023 de molenaarscursus, ingericht door Molenforum Vlaanderen vzw.

Let ook op de vriesgans die boven op de kap staat. De molen staat net buiten de dorpskom van Oostkerke en is toegankelijk voor het publiek.

Opeenvolgende molenaars en eigenaars
- 1517: Thomas Pieters, zoon van Jan
- 1602: Jan Baynaert
- 1611: Lieven van Heecken
- 1627: Absalon van der Eecke
- 1635: Jos Vereecke
- 1640: Clais Coppens
- 1648: Pieter Backe, gehuwd met Dorothea Lateste
- 1651: Jan Pauwaert
- 1660: Niklaes Pauwaert
- 1677: Jacob Pauwaert
- 1683: Jacob Coppens
- 1690: Michael Vervaecke
- 1692: Gillis Clarisse
- 1694: Joos (Joseph) de Smit, gehuwd met Maria Van der Meersch (+1709)
- 1711: Pieter Coppens
- 1748: Bernard Depré
- 1753: François Oraal
- 1780: Joannes van Kerschaever
- 1800: Jacob van Kerschaever
- 1812: Augustin de Vilder
- 1831, eigenaar: Van den Bussche Johannes Franciscus, landbouwer te Oostkerke
- 1865: Dupon-Vandenbussche Jacobus, molenaar te Oostkerke
- 05.06.1869, verkoop: Tytens Amandus, molenaar te Westkapelle (notaris Proot)
- 22.01.1881, verkoop: Hanssens-Devos Julianus, koopman te Brussel (notaris Pollentier - de failliete goederen incl. stenen graanwindmolen)
- 1881-1894: molenaars Jozef Vercruysse, Felix en Frans Provoost
- 14.07.1894, verkoop: a) Van Nieuwenhuyze Eduard, landbouwer te Oostkerke en b) Van Nieuwenhuyze Frans, landbouwer te Oostkerke (notaris Jacqué - stenen graanwindmolen met daaronder een aardappelkelder)
- 31.05.1900, verkoop: Van Nieuwenhuyze-Quataert Eduard, molenaar te Oostkerke (notaris Jacqué)
- 01.07.1907, verkoop: Thooft-Longueville Juliaan Jozef, molenaar te Oostkerke (notaris Standaert)
- 25.08.1950, erfenis: de weduwe en de kinderen, waaronder Maria, weduwe van Julien Onderdonck (overlijden van Juliaan Thooft)
- 12.03.1968, erfenis: de kinderen (overlijden van de weduwe van Juliaan Thooft)
- 10.06.1969, verkoop: De Craeke-De Reyghere Frank, verzekeraar te Brugge (notaris Soenen)
- 2021, verkoop: Clement De Meersman & Anne Bruynseels, Brugge

Lieven DENEWET & Herman HOLEMANS

Aanvullende informatie

Jaarlijks aantal asomwentelingen
1992: 30.995
1993: 48.725
1994: 53.048
1995: 33.026
1996: 37.076
1997: 45.391
1998: 44.214
2001: 48.659
2002: 35.913
2003:   6.595
2004: 20.918
2005: 17.810
2006: 19.770
2007: 22.196
2008: 19.925
2009: 19.203
2010: 14.929
2011:

------

Jos De Smet, "De inboedel van een molenaar te Oostkerke", in: Rond de Poldertorens, I, 1959, p. 8-9.

Op 21 juni 1709 overleed te Oostkerke, Maria Van der Meersch, echtgenote van Joseph De Smidt, molenaar aldaar op de windmolen gelegen in het dorp, ten westen van de kerk. Deze twee personen waren gehuwd te Sijsele op 10 april 1694. Maria was toen weduwe van Lucas Braedt, die te Sijsele overleed op 7 februari 1694.

Uit haar eerste huwelijk liet zij twee dochters na: Jacoba, 22 jaar en Marie Anna Braadt, 17 jaar. Uit het tweede huwelijk had zij nog vier dochters: Helena 9 jaar, Josyne 7 jaar, Joanna 4 jaar en Petronelle De Smidt 15 maanden.

Ten voordele van deze zes minderjarige kinderen werd een staat van goed opgemaakt, waarin geheel de inboedel van het huisgezin opgeschreven werd, wat ons toelaat het huisgerief te kennen van een welstellende inwoner uit de Polderstreek rond 1700. De molenaar immers was deken van de St-Kwintensgilde te Oostkerke. Noch hij, noch zijn vrouw konden schrijven.

De windmolen met het erbij behorende woonhuis en de stal, was gebouwd op twee lijnen acht roeden cijnsgrond, die behoorde aan de erfgenamen van wijlen Jonkheer François Gonzalès de Saldaigne.

In de keuken had men rond het haardvuur twee hengsels, een brander, een rooster, een hangijzer, twee tangen, een blaaspijp, een koperen pan, een kapmes, een bijl en twee vleesvorken.

Verder bevatte de keuken zelf nog elf stoelen, twee kleine tafels, twee kasten, een bed met hoofdkussen, deken en slaaplakens, vier schilderijtjes, 31 stuks gleiers, twee gleierse kannen, een strijkijzer, een trogschreper, een schup en een 'claustock' of springstok om over de grachten te springen.

Het tinwerk bestond uit een pint. een olielamp, een zoutvat. en twaalf tinnen lepels in een lepelbord.

In de kamer: een ligbed, een kastje, een wieg, een deel van de slaping voor de kinders, een lijnwaadmand, twee tafeltjes, drie biezen stoelen, 3 houten zetels, een windschut. enkele schilderijtjes, een zijden zeef, een reiszak, twee gordijnen en een bedgordijn, een 'fusicque' of geweer.

In de gang: een boterkeern, een koelvat, een stande en een melkzeef, een keteltje, twee koperen emmers, een jok om emmers te dragen, een houten emmer, een lantaarn, tien stuks aardewerk en een ander deel van de slaping der kinders.

In de kelder: een grote kuip, twee kleine kuipjes met wat melk, zeven ledige tonnen, drie staantjes om tonnen op te leggen, en vier aarden potten.

Op de zolder: drie manden, een wafelijzer, een korenvat, een korenwan, een vleesstande, tien ledige zakken, een “cafoir” of kleine stoof, en een graanzeef en een klein kistje met tarwe.

In de stal: een varken, een zwarte melkkoe, vijf koppels hennen, wat brandhout, het hoveniersalaam, twintig pond of tien kilo varkensvlees en een “palinckschaere” of puikel.

Daarenboven waren twee koperen ketels en een koperen emmer voor herstelling naar Brugge gezonden.

Verder bevonden zich nog in het woonhuis: een bed met hoofdkussen en groene deken, waarschijnlijk in de kamer, twintig pond of tien kilo tinwerk, een koperen zeef, zes paar slaaplakens, een witte luierdoek, een tafelkleed en twaalf handdoeken.

De inventaris geeft ook een opsomming van de klederen van de vrouw en van de man.:

De vrouw bezat een wollen bovenkleed met rok, een wollen rok, een wollen korset, een sluier, een blauwe voorschoot, vijftien halsdoeken, dertien mutsen, veertien stropmutsen, acht neusdoeken, een “creppe” voorschoot en zeven hemden.
De man bezat aan klederen: een witte ondervest in damast, een laken vest, een zwarte vest met ondervest uit serge, twee mantels, veertien hemden, negen halsdoeken , een voorschoot in zakgoed (een balen schorte), een hoed, een pruik, en twee paar kousen.

De dag van de schatting van het goed, op 16 juli 1709, was hij gekleed met een slechte vest, een gele ondervest, een broek, kousen en muts. Daar er geen weide was bij het molenhuis, werd de melkkoe van 1 mei tot 31 oktober gestoken in de bilk van een gebuur, waarvoor jaarlijks een zekere vergoeding betaald werd.

Rijksarchief Brugge, staat van Goed, 1e reeks, nr. 5972.

-----------------------------

Intekendatum: 23.08.2002
Molen: Oostkerke (Damme, W.-Vl.), Dorpsmolen - stenen grondzeiler van het kusttype
Bouwheer: Frank De Craeke-De Reyghere, Brugge
Ontwerper: Ir.-arch. Sabine Okkerse, Horebeke
Opdracht: Restauratie
Lot 1: metsel-, beton- en omgevingswerken (sloop restanten van de gebarsten grondkerende muur aan de oostkant van de molenwal en bouwen nieuwe keermuur in gewapend beton, herstel kruipad, buitenaanleg)
Lot 2: schilderwerken (gehele buitenzijde molenromp)
Lot 3: molentechnische herstellingen (o.m. nieuwe wind-planken en voorzomen, nieuwe kruipalen, stefelen van de molenas, wegwerken scheefstand van de staande as na aanpassing kroonwiel, vangwiel en vang, nieuwe molenzeilen in traditionele donkerrode kleur)
Niet-gesubsidieerde renovatiewerken aan de gewezen maalderijgebouwen die palen aan de molenwal
Raming (lot 1, 2, 3): € 54.242,97 (excl. 21% btw)
Plaats aanbesteding: Frank De Craeke, Maria Van Bourgondiëlaan 47, 8000 Brugge
Toewijzing: Lot 1: nv Ombregt D., Hertsberge, €26.537,86; lot 2: J. Cloetens, Brugge, €10.907,32   (excl. 21 % btw); lot 3 (later): Adriaens Molenbouw bv, Weert (Ned.)

Oostkerke, Dorpsmolen, 26-27 januari 1875. Blikseminslag - afgebrand.
- Een brand is ingelyks nog den zelfden nacht te Oostkerke uitgeborsten in de windmolen van Franciscus Tytens, molenaer. Al de aengewende reddingsmiddelen zyn vruchteloos geweest, en in min dan twee uren was de molen door het vuer vernield.
De molen was door de algemeene verzekeringsmaetschappy van Brussel verzekerd".
Bron: Gazette van Brugge en der Provincie Westvlaenderen,zaterdag 30.01.1875, p. 2.

Archieven
Rijksarchief te Brugge, staat van Goed, 1e reeks, Nr 5972 (boedelbeschrijving van molenaar, 1709).

Gedrukte bronnen
'Gazette van Brugge en der Provincie Westvlaenderen, zaterdag 30.01.1875, p. 2. (over de brand van 26-27 januari 1875)

Werken
Lieven Denewet, "Ongevallen met Westvlaamse molens - 14", Mededelingenblad Werkgroep Westvlaamse Molens v.z.w., XI, 1995, 3, p. 166.
M. Coornaert, Een overzicht van de molens in het Noordvrije, in: Liber Amicorum René De Keyser, Speciale uitgave, Geschied- en Heemkundige Kring Sint-Guthago, 1985, p. 43-78.
J. Ballegeer, "Molens in de Zwinstreek", in Rond de poldertorens, jg. 47, nr. 2, 2005.
Chr. Devyt, "Westvlaamse windmolens. Inventaris volgens de toestand op 1 januari 1965", Brugge, 1966, p. 98;
Luc Devliegher, "De molens in West-Vlaanderen", Tielt/Weesp, 1984, p. 172-175 (Kunstpatrimonium van West-Vlaanderen, 9);
Jeroen Cornilly, "Monumentaal West-Vlaanderen. Beschermde monumenten en landschappen in de provincie West-Vlaanderen. Deel III. Arrondissementen Brugge, Diksmuide, Oostende en Veurne, Brugge, 2005, p. 65;
Luc Devliegher, "De Zwinstreek", Tielt/Utrecht, 1970, p. 169;
R. De Keyser, "Zo was Oostkerke", Oostkerke, 1976;
E. Matthys, "In Damme werden de molens 'in rouw gezet' ", in: Ons Heem, 46, 1992, nr. 1, blz. 40;
E. Matthijs, "De molen van Oostkerke maalt weer", in: Ons Heem, 46, 1992, nr. 1, blz. 37-38;
Frank De Craeke, "Werken aan de Dorpsmolen te Oostkerke (Damme)", in: Mededelingenblad Werkgroep West-Vlaamse Molens, XIX, 2003, nr. 2, p. 69-70;
R. De Keyser: "De Dorpsmolen van Oostkerke", in: Rond de Poldertorens. Handelingen van de Kring voor Heemkunde en Geschiedenis "Sint-Guthago" voor de Ambachten van Dudzele, Oostkerke, Lissewege en Moerkerke, Driemaandelijks tijdschrift, Oostkerke, jg. 27 (1985), p. 145-187, ill.;
Johan Ballegeer, "Molens in de Zwinstreek", in: Rond de Poldertorens, 47ste jg., 2005, nr. 2, p. 39-75;
Johan Ballegeer, "Gids voor de Zwinstreek", 1984.
Anton Sipman, "Molenbouw. Het staande werk van de bovenkruiers", Zutphen, De Walburg Pers, 1975, p. 67, 75, 453, 455.
René De Keyser, "Bekende molenaars sedert 1602", Rond de Poldertorens, 27ste jg., nr. 4, p. 166.
René De Keyser, "De familie de Baenst en de ruzie over de molen", in: Rond de Poldermolens, 27ste jg., nr. 4, p. 158.
René De Keyser, "De Dorpsmolen van Oostkerke, deel 2: de familie De Baenst en de ruziën over de molen", De Kleine Kroniek, XI, 2003, 2.
René De Keyser, "De molen van de herenfamilie van Oostkerke", in: Rond de Poldertorens, 27ste jg., nr. 4, p. 150.
René De Keyser, "De molenwal terug aan één eigenaar", in: Rond de Poldertorens, 27ste jg., nr. 4, p. 163.
"Provinciale draaipremie voor ambachtelijke molens. Aantal asomwentelingen van West-Vlaamse molens in 2004-2009", in: /West-/Vlaams Molenblad, XXVI, 2010, 3, p. 115-118.
"Aantal asomwentelingen van West-Vlaamse molens in 2010", in: /West-/Vlaams Molenblad, XXVII, 2011, 1, p. 50.
René De Keyser, "Drie molens - Drie fraaie landschappen", in: Rond de Poldertorens. Handelingen van de kring voor Heemkunde en Geschiedenis voor de vroegere Vierschaar van Dudzele met de Ambachten Dudzele, Oostkerke, Lissewege en Moerkerke. I, 1959, p. 16-17.
De Flou K., Woordenboek der toponymie van westelijk  Vlaanderen, Vlaamsch Artesië, het land van den Hoek, de graafschappen  Guines en Boulogne, en een gedeelte van het graafschap Ponthieu,  deel XII, Brugge, 1931, kl. 537-539.
De Keyser R., "Dorpsmolen Oostkerke", in De Kleine  Kroniek, jg. 11, nr. 1, 2003, p. 895-905.
Hillewaert B.,  "Archeologische inventaris Vlaanderen. Band II:  Oostkerke-bij-Brugge", Gent, 1984, p. 977.
Callaert G. & Hooft E. m.m.v. Santy P. & Snauwaert L., Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie West-Vlaanderen, Gemeente Damme, Deel I: Stad Damme, Deelgemeenten Hoeke, Lapscheure en Moerkerke, Deel II: Deelgemeenten Oostkerke, Sijsele en Vivenkapelle, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen WVL17, 2006.
Jos. De Smet, "De inboedel van de molenaar van Oostkerke", Rond de Poldertorens, I, 1959, 4, p. 8-9.
Jos Rau, "De molen van Oostkerke", De Kleine Kroniek, V, 1997, 1.

Persberichten
"Zelfs koningin Elisabeth wou molen bewaard zien". Het Nieuwsblad, 29.08.2007.
Chris Weymeis, "Kindvriendelijke happening op 29 oktober. Wit polderdorp klaar voor Halloween", Brugsch Handelsblad, 21.10.2011.

Overige foto's

transparant